PeterVerpoorten

Een groene politieke weblog uit Herentals

dinsdag, juni 28, 2011

Wir sind das Volk

Het is géén makkelijke tijd om links te zijn in België. Je moet met lede ogen aanzien hoe je landgenoten als een troep konijnen gevangen zitten in de lichtbak van de N-VA. En dit terwijl de jagers van de Europese Commissie hun geweren op ons richten. De eersten die in het vizier genomen worden zijn pluisje (de indexering van de lonen) en witje (de pensioenleeftijd). Het loont de moeite om in dit verhaal voor ogen te houden dat de N-VA en de Europese Bureaucraten dezelfde neo-liberale ideologie aanhangen en ten dienste staan van dezelfde broodheren.

Ik hoop uit de grond van mijn hart dat ze in de hoofdkwartieren van ACW en ABVV zich bewust zijn van de ernst van de situatie en dat ze samen met hun politieke buddies van CD&V en SP.a een plan in hun mouw hebben zitten om de grootste aanval ooit op de sociale welvaartstaat op te vangen…

Bart De Wever laat er immers geen twijfel over bestaan dat het doel is van zijn ‘grote staatshervorming’ dat het gedaan moet zijn dat de linkse minderheid in Vlaanderen door middel van een alliantie met de linkse meerderheid in Wallonië in de weg blijft lopen van de democratische rechtse meerderheid van hardwerkende Vlamingen… Zo kunnen we eindelijk komen tot de broodnodige hervormingen met het oog op onze economische concurrentiepositie. Waarom dat SP.a, CD&V en de groenen kost wat kost willen meewerken aan dit scenario is mij een raadsel. Ergens ‘along the way’ is men echter de staatshervorming als een doel op zich gaan beschouwen, in plaats van een middel in de sluipende sociale afbraak die het altijd geweest is.

Het resultaat van deze vergetelheid is echter dat we ondertussen heel dicht zijn gekomen bij de ultieme triomf van het onderbuikgevoel over een redelijke besluitvorming gebaseerd op cijfers die aantonen wat echt werkt. Dit buikgevoel wordt dan verkocht als ‘gezond verstand’, wat het in feite allesbehalve is.

Immers is bijvoorbeeld het activerings- en responsabiliseringsbeleid eigenlijk alleen succesvol op één punt, namelijk de ‘kansarmen’ herverpakken tot ‘lamzakken en profiteurs die verantwoordelijk zijn voor hun eigen ongeluk’. In de cijfers moeten we echter vaststellen dat dit beleid, dat zo lekker onze onderbuik prikkelt en toch zo mooi en verstandig verwoord wordt door Frank Vandenbroucke, gewoon niet werkt.

Het is misschien dan ook belangrijk dat we een groot misverstand de wereld uit helpen: de val van de muur, is niet de triomf van het kapitalisme over het communisme. Wat de Oost-Duitsers, in het koude najaar van 1989 bedoelden, toen ze de elite van de vermolmde DDR aan de deur zetten, was niet dat ze allemaal een BMW en een breedbeeld-TV wilden. De val van de muur is de triomf van de democratie over de dictatuur. Wir sind das Volk. Wij willen mee beslissen. Wij willen niet dat een clubje grijsaards dat voor ons doet. Het succes van Die Linke in Duitsland vertaalt dan ook géén heimwee naar de vermolmde DDR, maar een diepe teleurstelling dat het clubje grijsaards van de SED vervangen is door een clubje grijsaards van het grootkapitaal. De verwijten aan de SPD van Schröder, met name dat zij ‘kameraden van de bazen’ zijn, in plaats van ‘bazen van de kameraden’, zijn dan ook over de hele lijn terecht als je de toestand van de Duitse arbeidsmarkt een beetje kent. Achter de economische groeicijfers gaat immers een aanzienlijke sociale afbraak schuil. En laat dit nu net het grote voorbeeldmodel zijn in Europa. Beangstigend.

De huidige vrije markt – maatschappij geeft tonnen geld uit aan marketeers en spin doctors. Dat deze mensen enorm creatief en getalenteerd zijn, kon je al afleiden uit het feit dat ze door bommen uiteengereten baby’s, peuters en mama’s hebben weten te verpakken onder de zacht omfloerste term van de ‘collateral damage’.

Het is dan ook belangrijk voor ogen te houden dat de ‘economische concurrentiepositie’ waarover Europese bureaucraten, rechtse politici en woordvoerders op de loonlijst van het bedrijfsleven steeds spreken, in het geval van prostituees simpelweg gaat over de vraag voor hoe weinig geld ze bereid zijn zich te laten naaien. Laat dit nu eigenlijk ook net zijn wat de rechterzijde en het bedrijfsleven bedoelen als ze het hebben over de ‘economische concurrentiepositie’ van onze werknemers.

zondag, juni 26, 2011

Reacties

Er volgen nog een paar reacties. Voor de liefhebbers.

vrijdag, juni 17, 2011

Reactie Dalrymple en de burgerlijke partij

Mijn opiniestuk werd gepubliceerd als vrije tribune op de website van de Knack. Als we dan een keer reactie krijgen, dan geven we die graag mee.

draad | 15 juni 2011

Het is natuurlijk geen toeval dat een voorzitter van Groen? zich geroepen voelt om hier de emocratie te komen verdedigen: Groen? haar resultaten stijgen evenredig met de opflakkeringen van paniek en angst. Denk maar aan de dioxinecrisis waarmee ze paars aan een meerderheid hielp in de regering Verhofstadt I en waar we vandaag nog de negatieve gevolgen dragen. Waar de rede zoek is, struikelen we over aanhangers van Groen?! Het enige punt dat Dalrymple wil maken is dat het niet aan de slachtoffers is om de strafmaat te bepalen, en dit moet objectief en onpartijdig gebeuren (en toegegeven, hij provoceert graag). Maar voor Groen? hoort het betrekken van het slachtoffer in de rechtspraak dus bij hun ‘verwerkingsproces’. Immers, als ze zelf het proces kunnen beïnvloeden, is hun wraak voldaan. Dit is iets wat voor mij riekt naar ‘oog om oog, tand om tand’: een principe dat elke emocraat wel moet aanhangen. Dalrymple heeft 30 jaar ervaring als arts in voormalige Britse koloniën, Engelse gevangenissen, als gerechtsdeskunidge en in achterstandsbuurten. Deze man wéét dus waarover hij spreekt, en heeft ervaring zat en vertaalt dit nu eenmaal in anekdotes. Bovenstaand auteur moet zich daarentegen verschuilen achter Groenige juristenpraat omdat hij alle ervaring mist.

dinsdag, juni 14, 2011

Dalrymple en Afrika

In de doopviering van onze zoon kozen mijn vrouw en ik voor de parabel van de Barmhartige Samaritaan. Wij vinden het immers belangrijk om onze Lucas aan te moedigen tot medeleven en solidariteit. Deze eeuwenoude boodschap staat voor ons dan ook centraal in het geloof, en niet de strapatsen van individuen binnen de kerk. Daarom haken wij niet af, in tegenstelling tot zo veel anderen tegenwoordig.


Nochtans worden mensen tegenwoordig actief opgeroepen om niet langer solidair te zijn met mensen die minder kansen hebben gekregen. Dit heet dan ‘responsabilisering’. De armen zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen situatie, en moeten leren om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Een mooie theorie. Als men tenminste bereid is om de cijfers te over het hoofd te zien, die keer op keer aantonen dat een dergelijke aanpak niet werkt…


Eén van de vaandeldragers van deze beweging is Theodore Dalrymple. Dalrymple blinkt uit in zijn bereidheid om op basis van wazige anekdotes cijfermateriaal over het hoofd te zien om te komen tot een onhoudbare conclusie. Iets wat hij zelf ook wel weet, trouwens: ’Ik denk dat het goed is, om na alle lofbetuigingen, ook eens op enkele van de gebreken en tekorten in mijn werk te wijzen, zaken waar ik mezelf maar al te goed van bewust ben. Ik heb weinig onderzoek gedaan dat wetenschappelijk kan genoemd worden. Ik ben zeker geen academicus, en ik heb geen samenhangende filosofie geformuleerd of daartoe een poging ondernomen.(…) Wat mezelf betreft is mijn werk het product van directe observaties (…)’. T. Dalrymple & B. De Wever, Vrijheid en Oprechtheid, Pelckmans, Kapellen, 2011, 35-36.


In zijn boek ‘Spoilt Rotten’ gaat hij zogezegd de sentimentaliteit in de samenleving te lijf, hetgeen volgens hem één van de grote problemen is van deze tijd. In dit boek valt hij de ontwikkelingssamenwerking in Afrika met de botte bijl aan, als ‘misplaatste sentimentaliteit’. Volgens Dalrymple zijn er géén historische, noch morele gronden om aan ontwikkelingssamenwerking te doen in Afrika.


Noch slavernij, noch kolonialisme zijn voor Dalrymple historische redenen om Afrika te steunen. Enerzijds stelt hij dat de Afrikanen zelf ook aan slavenhandel deden, en dat er géén verschil is in ontwikkelingsachterstand tussen regio’s die wel en die niet getroffen werden door de jacht op slaven. Anderzijds stelt hij dat er géén enkel bewijs is dat Europa zich verrijkt heeft door het kolonialisme… Volgens hem kan het even goed dat Afrika zich verrijkt heeft door het kolonialisme; wij vragen dan toch ook ons geld niet terug? Dat dit allemaal nogal kort door de bocht gaat, is typerend voor de man, en mag uiteraard geschreven worden op rekening van het feit dat hij spreekt zonder enig noemenswaardige kennis ter zake.

Ik verwijs bijvoorbeeld naar Martin Meredith, die in zijn boek ‘State of Africa’ in 2005 het volgende plaatje schetste: ‘Determined to protect their own producers, industrialised countries operate a system of subsidies and tariff barriers that have a crippling effect on African producers. The total value of their agricultural subsidies amounts to 1 billion dollars a day – $370 billion a year – a sum higher than the GDP of the whole of sub-Saharan Africa. The European subsidy for each of its cows is about $900 a year – more than the average African income; the Japanese subsidy is $2.700 per cow. Western surpluses produced at a fraction of their real cost are then dumped on African markets, undermining domestic producers. Simultaneously, African products face tariff barriers imposed by industrialised countries, effectively shutting them out of Western markets.’ (M. Meredith, State of Africa, The Free Press, London, 2005, 684). Deze oneerlijke handel is in mijn ogen reeds historische reden genoeg voor steun aan Afrika, en dit zonder te moeten teruggaan naar de periode vóór 1960.


Helemaal fraai wordt het echter als Dalrymple nagaat of er ‘morele redenen’ zijn voor ontwikkelingssamenwerking in Africa. Het gehele spectrum van mensen die op basis van morele gronden pleiten voor steun aan Africa wordt door Dalrymple gereduceerd tot de persoon van Peter Singer. Singer stelt dat moreel handelen inhoudt het maximaliseren van geluk en het minimaliseren van pijn. Dalrymple noemt dit ‘psychologisch, theoretisch en praktisch gezien even absurd’. Aan het hele morele verhaal (in casu dus Peter Singer) wordt door Dalrymple in zijn boek 5 alinea’s besteedt, waarin hij in alinea 4 Singer alvast vergelijkt met Lenin, om hem dan in alinea 5 voor de voeten te werpen: ‘Een man die beroemd werd door zijn inzet voor de dierenrechten bepleit ten slotte een politiek die in nazi-duitsland de vooroefening vormde voor de holocaust’. (Vertaling Door en door verwend, p. 217)


Dit is uiteraard een belachelijke argumentatie. Het is te makkelijk om een inhoudelijk debat uit de weg te gaan door de Holocaust erbij te sleuren: ‘Mede door de almaar toenemende belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog is de Holocaust op die manier een zeer machtig wapen geworden. Het volstaat je tegenstander er op de een of andere manier mee te verbinden en hij moet meteen opboksen tegen de verdenking een potentiële massamoordenaar te zijn. Veel verdediging of nuance is daartegen niet meer mogelijk.’ (B. De Wever, Het kostbare weefsel, Pelckmans, 2008, 53-54). De Wever heeft blijkbaar over deze passage heen gelezen toen hij de Libera! – prijs ging uitreiken aan Dalrymple, als één van de meest onverschrokken voorvechters van de vrijheid. Ofwel heeft hij het wel gelezen, maar is het niet bon ton onder zure rechtse zeurkousen om mekaar op de gapende holen in elkanders redenering te wijzen.

Maar soit, uiteraard pleit niet enkel Peter Singer voor hulp aan Africa op morele gronden. Ook Jezus Christus deed dit reeds (‘u moet net zoveel van uw medemens houden als van uzelf’, uit de parabel van de Barmhartige Samaritaan…) en velen na hem. Dus het zou al te belachelijk zijn om te veel waarde te hechten aan Dalrymple’s schrijfseltjes hierover. Mijns inziens wordt dit onderwerp gereduceerd tot 5 alinea’s omdat hij ofwel zelf weinig afweet van moraliteit en dus weinig zin heeft om erop in te gaan, ofwel omdat hij ineens haast had om zijn boek af te krijgen (want deze nonsens staat op de laatste bladzijde van het boek).


Véél belangrijker en gevaarlijker vind ik zijn argumentatie omtrent het nut en de waarde van onderwijs in Afrika. Dalrymple vindt onderwijs niet alleen onnuttig, maar ook schadelijk: Afrikanen onderwijzen verspilt schaarse middelen en leidt ertoe dat zij géén boer meer willen zijn, maar ambtenaar, waar zij kunnen frauderen om meer te verdienen. Onderwijs leidt volgens hem werkelijk nergens toe: ‘Observatie van de realiteit toont aan dat een geletterde bevolking noodzakelijk noch toereikend is om economische ontwikkeling in Afrika te bewerkstelligen, althans op dit moment. Wat noodzakelijk is, is toegang tot markten, en daarvoor kan lager, middelbaar noch hoger onderwijs in de plaats komen.’ (Vertaling Door en door verwend, p. 205) Dit is opnieuw een typevoorbeeld waarbij de anekdotische methode van Dalrymple er niet alleen voor zorgt dat hij de bal compleet misslaat, maar bovendien er voor zorgt dat zijn redeneringen tot ronduit gevaarlijke resultaten leiden. Zijn conclusies staan immers helemaal haaks op hetgeen men kan afleiden uit relevant cijfermateriaal en zijn dus, ik wik en weeg mijn woorden, verkeerd.


Martin Meredith toont in The State of Africa immers aan dat Afrika, ondanks zijn afglijdend welvaartsniveau, wel degelijk economische groeit heeft gekend. Echter heeft men de opbrengsten van deze groei nergens aan ontwikkeling of welvaartstoename kunnen besteden door de bevolkingstoename. De taart werd wel degelijk groter, maar er moesten meer mensen van eten.


Bovendien stelt Raj Patel in ‘The value of nothing’: ‘Dat wil niet zeggen dat vrouwen niet zelf over hun vruchtbaarheid zouden moeten beslissen – integendeel: de beste en enige manier om ervoor te zorgen dat het aantal geboorten in arme landen daalt, is onderwijs bieden aan meisjes.’ (Vertaling De waarde van niets, p.110) Onderwijs blijkt volgens de naakte cijfers de beste aanpak te zijn van het probleem van de bevolkingstoename. En deze bevolkingstoename is dus de voornaamste oorzaak die verhindert dat economische groei in Afrika wordt omgezet in toenemende welvaart. Onderwijs is dus van levensbelang om Afrika op het juiste spoor te krijgen...


Het lijkt mij dan ook een beetje misplaatst dat Dalrymple zijn eigen gefilosofeer een te grote draagwijdte toedicht: ‘De Uil van Minerva spreidt zijn vleugels zowaar enkel bij valavond’. T. Dalrymple & B. De Wever, Vrijheid en Oprechtheid, Pelckmans, Kapellen, 2011, 47. Immers, zoals mijn grootmoeder altijd zei: Wat baten kaars en bril, als de uil niet zien wil? Het is misschien géén Latijn, maar daarom niet minder to the point.

maandag, juni 13, 2011

Dalrymple en de burgerlijke partij

Theodore Dalrymple au serieux nemen is niet makkelijk. Als je bovendien ook nog eens iets leest van wat hij geschreven heeft, wordt het zelfs quasi onmogelijk.


In zijn boek ‘Spoilt Rotten’ gaat hij zogezegd de sentimentaliteit in de samenleving te lijf, hetgeen volgens hem één van de grote problemen is van deze tijd. Bij gebrek aan enig relevant cijfermateriaal om de juistheid van zijn buikgevoel te staven, bedient hij zich dan maar van het favoriete middel van de zure rechtse zeurkous: de anekdote. Het hele boek is een lachwekkende opeenstapeling van vertelseltjes die onveranderlijk een gewicht krijgen toegedicht dat hun broze inhoud onmogelijk kan dragen. Maar goed, er schijnt tegenwoordig een markt te bestaan voor rancune in boekvorm. Tot daaraan toe.


Echter gaat Theodore Dalrymple véél te ver als hij meent zijn gal te kunnen uitstorten over de slachtoffers van misdrijven en hij meent dat het nodig is om de nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten te gaan aanvallen. Dit is gewoon laag bij de gronds.


In eerste instantie richt hij zich op het Engelse rechtssysteem, dat traditioneel de burgerlijke partij niet erkent als partij in de strafprocedure. Om hier aan te verhelpen werd het systeem van de slachtofferverklaring ingevoerd. De kritiek die hij daarop geeft is in eerste instantie juist: de verklaring mag slechts gedaan worden nadat de beschuldigde schuldig is bevonden, juist vóór de bepaling van de straf door de rechter, maar in de wet is expliciet ingeschreven dat de rechter er géén rekening mee mag houden… Het is dus inderdaad, zoals Dalrymple opmerkt, de mensen blaasjes wijsmaken om zo’n regeling in te voeren.


Anderzijds haalt Dalrymple het hele idee om slachtoffers een plaats te geven in het strafproces door het slijk: ‘Zijn dood was een ramp voor iedereen die hem kende. Dat is ongetwijfeld allemaal waar; het probleem is dat we, in deze omstandigheden, niet durven zeggen dat het moreel en juridisch irrelevant is. Erger nog, het is verwerpelijk, omdat het een fundamentele aantasting vormt van ons recht en onze beschaving’ (Vertaling Door en door verwend, p. 103). Dit is gewoonweg een belachelijke opvatting en een kaakslag voor eenieder die ooit de nagedachtenis van een slachtoffer of het leed van een familie in een proces een plaats heeft proberen te geven.


Dalrymple weet dan ook eigenlijk gewoon niet waar hij over spreekt: ‘Juist om begrijpelijke emotionele excessen te vermijden zijn in de wet procedures vastgelegd en worden processen gevoerd volgens een vast protocol. Waarom, zo kunnen we ons afvragen, werden dan plotseling die slachtofferverklaringen toegelaten tot de Engelse rechtbanken? De officiële rechtvaardiging (…) luidt dat de families van vermoorde personen vaak het gevoel hebben dat zij bij berechtingen worden buitengesloten. De slachtofferverklaring is bedoeld om iets aan dit gevoel van buitensluiting te veranderen en dat, zo mogen we veronderstellen, te vervangen dor een gevoel van betrokkenheid en deelname. In die rechtvaardiging zien we hoe het gevoel boven de rede wordt verheven. Wanneer de familie van een moordslachtoffer zich voelt buitengesloten, dan wordt dat op zichzelf als voldoende reden gezien om de procedure te wijzigen. Het is niet van belang dat een rechtbank in een beschaafde samenleving onpartijdig dient te zijn, en dat zaken als het vonnis en de veroordeling geen invloed zouden moeten ondergaan van belanghebbende partijen – om die reden worden ze nou juist overgelaten aan rechter en jury, en wordt het recht gewoonlijk als geblinddoekt afgebeeld’ (Vertaling Door en door verwend, p. 109-110).


Het recht wordt als geblinddoekt afgebeeld omdat iedereen gelijk is voor de wet, omdat het recht luistert naar argumenten en niet kijkt naar de uiterlijkheden van wie deze argumenten naar voor brengt. De advocaten dragen ook een toga om te symboliseren dat iedereen gelijk is in een rechtbank. Deze blinddoek is dus absoluut géén symbool van het feit dat slachtoffers – overigens in ons Belgisch recht een volwaardige partij – niks te zoeken hebben in een strafproces.


Als Dalrymple niet zo naar zijn eigen navel staarde, en eens een blik op de hem omringende landen wierp, dan had hij gezien dat het perfect mogelijk is om slachtoffers en nabestaanden als volwaardige procespartijen te erkennen. In België is de burgerlijke partij een volwaardige partij die mee debatteert over het al dan niet bewezen zijn van de feiten en de juiste kwalificatie die aan de feiten gegeven wordt. In België geldt immers het principe dat alle schade volledig dient vergoed te worden, en deze vragen zijn uiteraard van belang voor het vaststellen van de verantwoordelijkheid voor en de omvang van de schade. Het is dus van belang dat de burgerlijke partij zijn argumenten kan laten horen.


Bovendien is procesdeelname van belang voor het verwerkingsproces van de burgerlijke partijen – wat uiteraard niet wil zeggen dat ze per definitie gelijk hebben en krijgen. Dalrymple vindt dit allemaal nonsens: ‘In een heel ruime zin hebben rechtbanken uiteraard een therapeutische functie, maar dan voor de samenleving als geheel, en niet voor de individuen die bij een specifieke zaak betrokken zijn (…)’ (Vertaling Door en door verwend, p. 112-113). Dit is een bizarre veronderstelling, haaks op het gezond verstand. Ga maar eens vertellen aan de familieleden van de slachtoffers van Kim De Gelder of Ronald Janssen dat zij géén zaken hebben in het strafproces: het is immers het proces van de samenleving, niet van hen. Ik dacht dat we in België na het Dutroux – debacle intussen wel geleerd hadden om op een menswaardige manier met slachtoffers om te gaan, maar blijkbaar is er op dit vlak toch waakzaamheid vereist. De onzin van Theodore Dalrymple is immers maar één stem, de langzame sluipmoord op het Hof van Assisen is echter in volle gang na de verschrikkelijke Assisenhervormingswet van 2009.


Echter blijkt Dalrymple wel over de hele lijn een asociaal figuur te zijn, die niet tot enige empathie in staat is. Een burgerlijke partij in een strafproces is ‘verwerpelijk en een aantasting van onze beschaving’. Wat echter als je als aanhanger van Dalrymple braafjes wacht tot het strafproces is afgelopen en de beschuldigde veroordeeld is, en daarna een burgerlijke procedure opstart tot het verkrijgen van schadevergoeding? Ook deze aanpak vindt géén genade bij Dalrymple. Verder in het boek schrijft hij immers over burgerlijke zaken met betrekking tot schadevergoeding, waarbij hij de slachtoffers afschildert als per definitie oplichters en profiteurs, vanzelfsprekend aan de hand van een anekdote van een zaak waarbij hij betrokken was en zonder enig relevant onderzoek dienaangaande: ‘In mijn naïviteit dacht ik dat de zaak hiermee wel was afgedaan (…). Maar ik vergiste me, want ik had géén rekening gehouden met de oneerlijkheid van het recht. (…) Ik hoef u niet te vertellen dat dit rechtsbeginsel neerkomt op een openlijke uitnodiging tot fraude; en misschien moeten we eigenlijk wel zeggen dat het fraude legaliseert’ (Vertaling Door en door verwend, p. 184).


De man zijn ongefundeerde opvattingen en zure oproepen tot asocialiteit dragen dan ook bijzonder weinig bij in een debat over de problemen in de samenleving. Eerder dan een diagnose te stellen zijn ze eerder zelf symptomatisch te noemen.