Dalrymple en de burgerlijke partij
Theodore Dalrymple au serieux nemen is niet makkelijk. Als je bovendien ook nog eens iets leest van wat hij geschreven heeft, wordt het zelfs quasi onmogelijk.
In zijn boek ‘Spoilt Rotten’ gaat hij zogezegd de sentimentaliteit in de samenleving te lijf, hetgeen volgens hem één van de grote problemen is van deze tijd. Bij gebrek aan enig relevant cijfermateriaal om de juistheid van zijn buikgevoel te staven, bedient hij zich dan maar van het favoriete middel van de zure rechtse zeurkous: de anekdote. Het hele boek is een lachwekkende opeenstapeling van vertelseltjes die onveranderlijk een gewicht krijgen toegedicht dat hun broze inhoud onmogelijk kan dragen. Maar goed, er schijnt tegenwoordig een markt te bestaan voor rancune in boekvorm. Tot daaraan toe.
Echter gaat Theodore Dalrymple véél te ver als hij meent zijn gal te kunnen uitstorten over de slachtoffers van misdrijven en hij meent dat het nodig is om de nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten te gaan aanvallen. Dit is gewoon laag bij de gronds.
In eerste instantie richt hij zich op het Engelse rechtssysteem, dat traditioneel de burgerlijke partij niet erkent als partij in de strafprocedure. Om hier aan te verhelpen werd het systeem van de slachtofferverklaring ingevoerd. De kritiek die hij daarop geeft is in eerste instantie juist: de verklaring mag slechts gedaan worden nadat de beschuldigde schuldig is bevonden, juist vóór de bepaling van de straf door de rechter, maar in de wet is expliciet ingeschreven dat de rechter er géén rekening mee mag houden… Het is dus inderdaad, zoals Dalrymple opmerkt, de mensen blaasjes wijsmaken om zo’n regeling in te voeren.
Anderzijds haalt Dalrymple het hele idee om slachtoffers een plaats te geven in het strafproces door het slijk: ‘Zijn dood was een ramp voor iedereen die hem kende. Dat is ongetwijfeld allemaal waar; het probleem is dat we, in deze omstandigheden, niet durven zeggen dat het moreel en juridisch irrelevant is. Erger nog, het is verwerpelijk, omdat het een fundamentele aantasting vormt van ons recht en onze beschaving’ (Vertaling Door en door verwend, p. 103). Dit is gewoonweg een belachelijke opvatting en een kaakslag voor eenieder die ooit de nagedachtenis van een slachtoffer of het leed van een familie in een proces een plaats heeft proberen te geven.
Dalrymple weet dan ook eigenlijk gewoon niet waar hij over spreekt: ‘Juist om begrijpelijke emotionele excessen te vermijden zijn in de wet procedures vastgelegd en worden processen gevoerd volgens een vast protocol. Waarom, zo kunnen we ons afvragen, werden dan plotseling die slachtofferverklaringen toegelaten tot de Engelse rechtbanken? De officiële rechtvaardiging (…) luidt dat de families van vermoorde personen vaak het gevoel hebben dat zij bij berechtingen worden buitengesloten. De slachtofferverklaring is bedoeld om iets aan dit gevoel van buitensluiting te veranderen en dat, zo mogen we veronderstellen, te vervangen dor een gevoel van betrokkenheid en deelname. In die rechtvaardiging zien we hoe het gevoel boven de rede wordt verheven. Wanneer de familie van een moordslachtoffer zich voelt buitengesloten, dan wordt dat op zichzelf als voldoende reden gezien om de procedure te wijzigen. Het is niet van belang dat een rechtbank in een beschaafde samenleving onpartijdig dient te zijn, en dat zaken als het vonnis en de veroordeling geen invloed zouden moeten ondergaan van belanghebbende partijen – om die reden worden ze nou juist overgelaten aan rechter en jury, en wordt het recht gewoonlijk als geblinddoekt afgebeeld’ (Vertaling Door en door verwend, p. 109-110).
Het recht wordt als geblinddoekt afgebeeld omdat iedereen gelijk is voor de wet, omdat het recht luistert naar argumenten en niet kijkt naar de uiterlijkheden van wie deze argumenten naar voor brengt. De advocaten dragen ook een toga om te symboliseren dat iedereen gelijk is in een rechtbank. Deze blinddoek is dus absoluut géén symbool van het feit dat slachtoffers – overigens in ons Belgisch recht een volwaardige partij – niks te zoeken hebben in een strafproces.
Als Dalrymple niet zo naar zijn eigen navel staarde, en eens een blik op de hem omringende landen wierp, dan had hij gezien dat het perfect mogelijk is om slachtoffers en nabestaanden als volwaardige procespartijen te erkennen. In België is de burgerlijke partij een volwaardige partij die mee debatteert over het al dan niet bewezen zijn van de feiten en de juiste kwalificatie die aan de feiten gegeven wordt. In België geldt immers het principe dat alle schade volledig dient vergoed te worden, en deze vragen zijn uiteraard van belang voor het vaststellen van de verantwoordelijkheid voor en de omvang van de schade. Het is dus van belang dat de burgerlijke partij zijn argumenten kan laten horen.
Bovendien is procesdeelname van belang voor het verwerkingsproces van de burgerlijke partijen – wat uiteraard niet wil zeggen dat ze per definitie gelijk hebben en krijgen. Dalrymple vindt dit allemaal nonsens: ‘In een heel ruime zin hebben rechtbanken uiteraard een therapeutische functie, maar dan voor de samenleving als geheel, en niet voor de individuen die bij een specifieke zaak betrokken zijn (…)’ (Vertaling Door en door verwend, p. 112-113). Dit is een bizarre veronderstelling, haaks op het gezond verstand. Ga maar eens vertellen aan de familieleden van de slachtoffers van Kim De Gelder of Ronald Janssen dat zij géén zaken hebben in het strafproces: het is immers het proces van de samenleving, niet van hen. Ik dacht dat we in België na het Dutroux – debacle intussen wel geleerd hadden om op een menswaardige manier met slachtoffers om te gaan, maar blijkbaar is er op dit vlak toch waakzaamheid vereist. De onzin van Theodore Dalrymple is immers maar één stem, de langzame sluipmoord op het Hof van Assisen is echter in volle gang na de verschrikkelijke Assisenhervormingswet van 2009.
Echter blijkt Dalrymple wel over de hele lijn een asociaal figuur te zijn, die niet tot enige empathie in staat is. Een burgerlijke partij in een strafproces is ‘verwerpelijk en een aantasting van onze beschaving’. Wat echter als je als aanhanger van Dalrymple braafjes wacht tot het strafproces is afgelopen en de beschuldigde veroordeeld is, en daarna een burgerlijke procedure opstart tot het verkrijgen van schadevergoeding? Ook deze aanpak vindt géén genade bij Dalrymple. Verder in het boek schrijft hij immers over burgerlijke zaken met betrekking tot schadevergoeding, waarbij hij de slachtoffers afschildert als per definitie oplichters en profiteurs, vanzelfsprekend aan de hand van een anekdote van een zaak waarbij hij betrokken was en zonder enig relevant onderzoek dienaangaande: ‘In mijn naïviteit dacht ik dat de zaak hiermee wel was afgedaan (…). Maar ik vergiste me, want ik had géén rekening gehouden met de oneerlijkheid van het recht. (…) Ik hoef u niet te vertellen dat dit rechtsbeginsel neerkomt op een openlijke uitnodiging tot fraude; en misschien moeten we eigenlijk wel zeggen dat het fraude legaliseert’ (Vertaling Door en door verwend, p. 184).
De man zijn ongefundeerde opvattingen en zure oproepen tot asocialiteit dragen dan ook bijzonder weinig bij in een debat over de problemen in de samenleving. Eerder dan een diagnose te stellen zijn ze eerder zelf symptomatisch te noemen.
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home