Dalrymple en Afrika
In de doopviering van onze zoon kozen mijn vrouw en ik voor de parabel van de Barmhartige Samaritaan. Wij vinden het immers belangrijk om onze Lucas aan te moedigen tot medeleven en solidariteit. Deze eeuwenoude boodschap staat voor ons dan ook centraal in het geloof, en niet de strapatsen van individuen binnen de kerk. Daarom haken wij niet af, in tegenstelling tot zo veel anderen tegenwoordig.
Nochtans worden mensen tegenwoordig actief opgeroepen om niet langer solidair te zijn met mensen die minder kansen hebben gekregen. Dit heet dan ‘responsabilisering’. De armen zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen situatie, en moeten leren om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Een mooie theorie. Als men tenminste bereid is om de cijfers te over het hoofd te zien, die keer op keer aantonen dat een dergelijke aanpak niet werkt…
Eén van de vaandeldragers van deze beweging is Theodore Dalrymple. Dalrymple blinkt uit in zijn bereidheid om op basis van wazige anekdotes cijfermateriaal over het hoofd te zien om te komen tot een onhoudbare conclusie. Iets wat hij zelf ook wel weet, trouwens: ’Ik denk dat het goed is, om na alle lofbetuigingen, ook eens op enkele van de gebreken en tekorten in mijn werk te wijzen, zaken waar ik mezelf maar al te goed van bewust ben. Ik heb weinig onderzoek gedaan dat wetenschappelijk kan genoemd worden. Ik ben zeker geen academicus, en ik heb geen samenhangende filosofie geformuleerd of daartoe een poging ondernomen.(…) Wat mezelf betreft is mijn werk het product van directe observaties (…)’. T. Dalrymple & B. De Wever, Vrijheid en Oprechtheid, Pelckmans, Kapellen, 2011, 35-36.
In zijn boek ‘Spoilt Rotten’ gaat hij zogezegd de sentimentaliteit in de samenleving te lijf, hetgeen volgens hem één van de grote problemen is van deze tijd. In dit boek valt hij de ontwikkelingssamenwerking in Afrika met de botte bijl aan, als ‘misplaatste sentimentaliteit’. Volgens Dalrymple zijn er géén historische, noch morele gronden om aan ontwikkelingssamenwerking te doen in Afrika.
Noch slavernij, noch kolonialisme zijn voor Dalrymple historische redenen om Afrika te steunen. Enerzijds stelt hij dat de Afrikanen zelf ook aan slavenhandel deden, en dat er géén verschil is in ontwikkelingsachterstand tussen regio’s die wel en die niet getroffen werden door de jacht op slaven. Anderzijds stelt hij dat er géén enkel bewijs is dat Europa zich verrijkt heeft door het kolonialisme… Volgens hem kan het even goed dat Afrika zich verrijkt heeft door het kolonialisme; wij vragen dan toch ook ons geld niet terug? Dat dit allemaal nogal kort door de bocht gaat, is typerend voor de man, en mag uiteraard geschreven worden op rekening van het feit dat hij spreekt zonder enig noemenswaardige kennis ter zake.
Ik verwijs bijvoorbeeld naar Martin Meredith, die in zijn boek ‘State of Africa’ in 2005 het volgende plaatje schetste: ‘Determined to protect their own producers, industrialised countries operate a system of subsidies and tariff barriers that have a crippling effect on African producers. The total value of their agricultural subsidies amounts to 1 billion dollars a day – $370 billion a year – a sum higher than the GDP of the whole of sub-Saharan Africa. The European subsidy for each of its cows is about $900 a year – more than the average African income; the Japanese subsidy is $2.700 per cow. Western surpluses produced at a fraction of their real cost are then dumped on African markets, undermining domestic producers. Simultaneously, African products face tariff barriers imposed by industrialised countries, effectively shutting them out of Western markets.’ (M. Meredith, State of Africa, The Free Press, London, 2005, 684). Deze oneerlijke handel is in mijn ogen reeds historische reden genoeg voor steun aan Afrika, en dit zonder te moeten teruggaan naar de periode vóór 1960.
Helemaal fraai wordt het echter als Dalrymple nagaat of er ‘morele redenen’ zijn voor ontwikkelingssamenwerking in Africa. Het gehele spectrum van mensen die op basis van morele gronden pleiten voor steun aan Africa wordt door Dalrymple gereduceerd tot de persoon van Peter Singer. Singer stelt dat moreel handelen inhoudt het maximaliseren van geluk en het minimaliseren van pijn. Dalrymple noemt dit ‘psychologisch, theoretisch en praktisch gezien even absurd’. Aan het hele morele verhaal (in casu dus Peter Singer) wordt door Dalrymple in zijn boek 5 alinea’s besteedt, waarin hij in alinea 4 Singer alvast vergelijkt met Lenin, om hem dan in alinea 5 voor de voeten te werpen: ‘Een man die beroemd werd door zijn inzet voor de dierenrechten bepleit ten slotte een politiek die in nazi-duitsland de vooroefening vormde voor de holocaust’. (Vertaling Door en door verwend, p. 217)
Dit is uiteraard een belachelijke argumentatie. Het is te makkelijk om een inhoudelijk debat uit de weg te gaan door de Holocaust erbij te sleuren: ‘Mede door de almaar toenemende belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog is de Holocaust op die manier een zeer machtig wapen geworden. Het volstaat je tegenstander er op de een of andere manier mee te verbinden en hij moet meteen opboksen tegen de verdenking een potentiële massamoordenaar te zijn. Veel verdediging of nuance is daartegen niet meer mogelijk.’ (B. De Wever, Het kostbare weefsel, Pelckmans, 2008, 53-54). De Wever heeft blijkbaar over deze passage heen gelezen toen hij de Libera! – prijs ging uitreiken aan Dalrymple, als één van de meest onverschrokken voorvechters van de vrijheid. Ofwel heeft hij het wel gelezen, maar is het niet bon ton onder zure rechtse zeurkousen om mekaar op de gapende holen in elkanders redenering te wijzen.
Maar soit, uiteraard pleit niet enkel Peter Singer voor hulp aan Africa op morele gronden. Ook Jezus Christus deed dit reeds (‘u moet net zoveel van uw medemens houden als van uzelf’, uit de parabel van de Barmhartige Samaritaan…) en velen na hem. Dus het zou al te belachelijk zijn om te veel waarde te hechten aan Dalrymple’s schrijfseltjes hierover. Mijns inziens wordt dit onderwerp gereduceerd tot 5 alinea’s omdat hij ofwel zelf weinig afweet van moraliteit en dus weinig zin heeft om erop in te gaan, ofwel omdat hij ineens haast had om zijn boek af te krijgen (want deze nonsens staat op de laatste bladzijde van het boek).
Véél belangrijker en gevaarlijker vind ik zijn argumentatie omtrent het nut en de waarde van onderwijs in Afrika. Dalrymple vindt onderwijs niet alleen onnuttig, maar ook schadelijk: Afrikanen onderwijzen verspilt schaarse middelen en leidt ertoe dat zij géén boer meer willen zijn, maar ambtenaar, waar zij kunnen frauderen om meer te verdienen. Onderwijs leidt volgens hem werkelijk nergens toe: ‘Observatie van de realiteit toont aan dat een geletterde bevolking noodzakelijk noch toereikend is om economische ontwikkeling in Afrika te bewerkstelligen, althans op dit moment. Wat noodzakelijk is, is toegang tot markten, en daarvoor kan lager, middelbaar noch hoger onderwijs in de plaats komen.’ (Vertaling Door en door verwend, p. 205) Dit is opnieuw een typevoorbeeld waarbij de anekdotische methode van Dalrymple er niet alleen voor zorgt dat hij de bal compleet misslaat, maar bovendien er voor zorgt dat zijn redeneringen tot ronduit gevaarlijke resultaten leiden. Zijn conclusies staan immers helemaal haaks op hetgeen men kan afleiden uit relevant cijfermateriaal en zijn dus, ik wik en weeg mijn woorden, verkeerd.
Martin Meredith toont in The State of Africa immers aan dat Afrika, ondanks zijn afglijdend welvaartsniveau, wel degelijk economische groeit heeft gekend. Echter heeft men de opbrengsten van deze groei nergens aan ontwikkeling of welvaartstoename kunnen besteden door de bevolkingstoename. De taart werd wel degelijk groter, maar er moesten meer mensen van eten.
Bovendien stelt Raj Patel in ‘The value of nothing’: ‘Dat wil niet zeggen dat vrouwen niet zelf over hun vruchtbaarheid zouden moeten beslissen – integendeel: de beste en enige manier om ervoor te zorgen dat het aantal geboorten in arme landen daalt, is onderwijs bieden aan meisjes.’ (Vertaling De waarde van niets, p.110) Onderwijs blijkt volgens de naakte cijfers de beste aanpak te zijn van het probleem van de bevolkingstoename. En deze bevolkingstoename is dus de voornaamste oorzaak die verhindert dat economische groei in Afrika wordt omgezet in toenemende welvaart. Onderwijs is dus van levensbelang om Afrika op het juiste spoor te krijgen...
Het lijkt mij dan ook een beetje misplaatst dat Dalrymple zijn eigen gefilosofeer een te grote draagwijdte toedicht: ‘De Uil van Minerva spreidt zijn vleugels zowaar enkel bij valavond’. T. Dalrymple & B. De Wever, Vrijheid en Oprechtheid, Pelckmans, Kapellen, 2011, 47. Immers, zoals mijn grootmoeder altijd zei: Wat baten kaars en bril, als de uil niet zien wil? Het is misschien géén Latijn, maar daarom niet minder to the point.
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home